zondag 24 mei 2020

Verhaal in 40 afleveringen 40: tot hier en niet verder


Tot hier en niet verder

De hond liep vrij over het boerenerf, het lange touw dat hem ervan weerhield om de weg op te gaan voelde hij niet meer. Zijn hok dat tegen het huis aan stond, was een gerieflijke plek waar iedere avond een volle bak met eten werd neergezet. Water was er onbeperkt. Zijn leven leek overzichtelijk en geregeld, toch voelde hij ergens onvrede. Een drang naar een avontuurlijk leven. Er liepen kippen rond op het erf die van de ene op de andere dag werden opgesloten in hun hok. Hij had gesignaleerd dat er een paar dood voor de ren lagen maar dat gebeurde ook wel eens met de wilde konijnen, eens in de zoveel jaar. Hij herinnerde zich dat omdat het hem dan lukte om een verzwakt exemplaar te pakken. De kippen moest hij met rust laten, anders kreeg hij voor straf een dag geen eten. Het feit dat de overgebleven kippen in hun ren moesten blijven verontrustte hem, het verstoorde zijn regelmaat. Ook de varkens lagen niet meer door de modder te rollen maar zaten binnen. Die avond kwam de baas naar buiten en haalde het touw van zijn nek. Er voor in de plaats kwam een korte ketting, net genoeg om anderhalve meter buiten het hok te lopen. Hij had met grote vragende ogen omhoog gekeken maar de baas mompelde iets van: “Voor je eigen bestwil. We moeten allemaal voorzichtig zijn.”

De eerste week was het ergste. Hij miste zijn dagelijkse loopje naar het hek waar hij het teefje van de buren ontmoette. Nu hij vast zat had zij een keer geprobeerd om naar hem toe te lopen maar ze was met veel geschreeuw door de kinderen van de boer weggejaagd. Ze hadden zelfs kluiten modder naar haar gegooid. Nu durfde ze niet meer en keek zelfs niet meer door het hek, misschien zat ze ook wel opgesloten. Hij mistte de spelletjes met de jongste dochter uit het gezin die nu met een grote boog om hem heen liep en alleen af en toe haar hand opstak. Hij mistte de extra snoepjes die hij van de vrouw kreeg omdat hij zo’n goede waakhond was. Waarom kreeg hij geen aai over zijn bol? Zelfs het brengen van het eten was veranderd. Vroeger werd zijn bakje neergezet en gewacht tot hij begon te eten. Meestal wensten ze hem een smakelijke maaltijd toe. Nu werd het eten zonder woorden in een metalen bak gekwakt en met een schop richting hok getrapt, net alsof ze bang waren om te dichtbij te komen. Hij had toch geen besmettelijke ziekte? Het water werd van een afstand met een slang in zijn waterbak gespoten.
Na de eerste week had hij nog het vertrouwen dat alles weer gauw bij het oude zou zijn. Nog een weekje en dan kwam het lange touw tevoorschijn en kon hij weer lopen en bewegen. Hij merkte dat zijn poten last hadden van het feit dat hij zo weinig ruimte had. Ze werden strammer en pijnlijk. Hij probeerde wel te strekken en te bukken maar dat verveelde snel, dus hij liet het er maar bij. Na een week gebeurde er echter niets en de week daarna nog niet.
Er kwam helemaal niemand meer door de poort terwijl het vroeger een komen en gaan van mensen was geweest. De vrouw kwam naar buiten om de was op te hangen maar er kon geen snoepje of aardig woordje meer van af. De kinderen gingen niet naar school en waren de hele dag thuis. Maar niemand bekommerde zich om hem, ze vermeden hem alsof hij niet bestond.

Een maand lang legde hij zich neer bij de situatie maar toen er niets veranderde bedacht hij dat hij zelf iets moest ondernemen, anders kon hij straks helemaal niet meer lopen. Hij probeerde om de ketting los te krijgen maar het was onbegonnen werk om een van de ijzeren schakels door te bijten. De enige mogelijkheid was om de pin waar de ketting aan vast zat los te trekken. Hij kon hier alleen maar ‘s nachts aan werken want als ze hem bezig zouden zien zou er zeker een extra sterke bevestiging worden aangebracht. Als het donker was en iedereen binnen zat, rukte en trok hij aan zijn ketting en probeerde zo min mogelijk geluid te maken. De eerste avond was de oudste zoon naar buiten gekomen om te kijken wat dat voor herrie was. Hij had toen even met zijn ketting geschud en de jongen ging naar binnen om te vertellen dat het de hond maar was. Hij had nu een manier ontdekt die geen geluid voortbracht, hele korte rukjes aan de ketting en de pin ging steeds verder uit het hout. Als hij moe werd duwde hij de pin weer terug zodat ze niets zouden zien van zijn ontsnappingspoging. Op de avond dat de pin losschoot besloot hij om nog een dag te wachten zodat hij fris en uitgerust op pad kon gaan zo gauw de familie binnenshuis zat.

De volgende avond regende het pijpenstelen en hij besloot dat een dag meer of minder ook niets meer uitmaakte, de volgende avond zou het gebeuren. Maar alsof de duvel ermee speelde, ze vergaten hem eten te brengen en met een lege maag ging hij niet op weg. Nee, morgen ging hij echt weg. Gelukkig kreeg hij die avond een dubbele portie eten omdat ze zich herinnerden dat ze hem vergeten waren. Toch wel zorgzaam. Kon hij wel weggaan, wie moest er dan waken? Aan de andere kant had hij niet voor niets al dat werk gedaan om de pin los te wrikken. Hij ging. Op deze manier had zijn leven geen zin meer. Hij voelde zich eenzaam, depressief en afgewezen. Hij wierp de volgende avond een blik in zijn hok, misschien zou hij deze plek nooit meer zien. Misschien zou hij de familie en de kinderen nooit meer zien. Een traan welde op en hij moest zich vermannen om zachtjes richting poort te rennen. Maar zachtjes? Dat ging helemaal niet met de ketting aan zijn nek die over de grond sleepte. Gelukkig keken ze allemaal naar de TV en hoorden ze niets toen hij onder de poort doorkroop maar hij wist dat hij ervoor moest zorgen dat de ketting snel van zijn nek ging.

Hij liep de hele dag door en viel doodmoe in slaap onder een dicht bosje. Hij had honger en dorst. Op zoek naar eten lette hij niet goed op en kon een oudere man hem zonder moeite aan de ketting vastpakken.
“Hé oude rakker, waar kom jij vandaan?” Dat zou moeilijk zijn om uit te zoeken. Hij had geen naam om zijn nek en geen chip in zijn lijf. Dat deed geen enkele boer.
“Je mag helemaal niet los lopen. Alle honden, katten, kippen en noem het maar op moeten opgesloten worden. Als ze je vinden word je doodgeschoten.”
Hij kon niet vragen waarom al die maatregelen genomen werden maar besefte dat het er slecht met hem voorstond. Dan had hij misschien toch maar beter aan de ketting kunnen blijven liggen op zijn vertrouwde erf met zijn eigen hok.
“Maar ik zal je beschermen hoor,” ging de man verder. “We gaan gauw naar huis en dan haal ik die rotzooi van je nek.” 
Met een haakse slijper was de ketting snel doorgeslepen en had hij eindelijk het gevoel dat hij vrij was. Die vrijheid was van korte duur want nadat hij eten had gekregen moest hij met de man op stap. Ze gingen naar een groep mannen die in het zwart gekleed waren met bivakmutsen op. Hij hield er niet van als hij geen gezichten kon zien. Ze hadden doeken bij zich waar van alles op geschreven stond en waar doodshoofden op geschilderd waren. Enge doeken vond hij.  Zijn nieuwe baas zei: “Als ik zeg pak ze, dan ga je er naar toe en doet alsof je wil bijten. Of je bijt echt, dat kan me niets schelen. Maar je maakt ze zo bang dat ze wegrennen. Begrepen?”
Hij had nog nooit iemand gebeten en maar begreep dat hij nu als valse hond door het leven moest gaan. Hij oefende een beetje door zijn lip op te trekken en zijn tanden te laten zien. Zelfs de man schrok er een beetje van. “Je bent toch niet echt een valse hond hè?”
Om hem bang te maken begon hij te grommen en trok hij zijn lip nog verder naar boven zodat zijn scherpe tanden zichtbaar werden. De  man deed een stapje naar achteren en de hond maakte van de gelegenheid gebruik om er vandoor te gaan. Hij wilde niemand bijten of bang maken, hij wilde alleen vrij zijn. De mannen in het zwart probeerden hem nog te vangen, maar hij was ze te snel af.
“Ondankbare hond,” riep de man hem nog na maar hij rende zo hard dat hij al snel niets meer van het gescheld hoorde.

Hij dacht na over alles wat hij gehoord had. Ophokken, doodschieten, wat was er aan de hand in dit land. Hij wist dat de boerderij niet zo heel ver van een ander land verwijderd was, ze hadden hem over de grens gesmokkeld herinnerde hij zich. Naar welk land hij moest gaan wist hij niet. De kinderen hadden het weleens over België. “Waarom luister je niet. Je spreekt zeker Frans, je kunt wel zien dat je uit België komt.”
Het duurde drie dagen voordat hij een bordje België zag. Eten had hij onderweg uit vuilnisbakken gestolen en water in een beekje gedronken. Net voor hij bij de grens kwam kreeg hij vreselijke kramp in zijn buik. Hij vluchtte onder een struik en leegde zijn darmen. Het voelde iets beter maar hij was nog steeds niet de oude toen hij in het donker de grens overstak. Vlak na de grens was een grote parkeerplaats waar alleen maar vrachtwagens stonden. Aan het eind stond een tentje waar frites werden verkocht. Na zijn diarree had hij honger gekregen, misschien was er daar wel iets te eten te vinden. Hij rommelde in een vuilnisbak toen hij aan zijn nekvel omhoog werd getrokken. “Wat zijn wij hier aan het doen? Rommel aan het maken? Kom maar mee naar binnen dan krijg je een fatsoenlijke maaltijd.” Wat had hij geluk. De boer was al zo’n goed baasje geweest en nu weer zo’n aardige man. Hij werd de tent binnengebracht en kreeg een bord met heerlijk vlees en frites. Die liet hij liggen, aardappelen was geen goed eten voor hem. Er waren niet veel mensen binnen en iedereen zat ver van elkaar af. Als er nieuwe klanten binnen kwamen kregen ze een klopje op de rug van de baas en zei hij lachend: “Afstand houden, anderhalve meter weet je wel. Ze kunnen me nog meer vertellen.” 
Hij kreeg een deken in de hoek van de keuken en ging heerlijk slapen met een volle buik. Van zijn darmen had hij geen last meer. De baas sliep in een soort opkamertje. Die nacht merkte de hond dat het niet goed met de man ging. Hij kwam vaak uit bed om iets te drinken en hij hoestte vreselijk. De volgende morgen toen hij de deur open deed viel hij bewusteloos op de grond. De hond ging naar buiten en blafte totdat er iemand kwam kijken wat er aan de hand was. Na enkele uren kwam er een ambulance kwam die hem meenam. Het friteshok werd afgesloten en de hond stond weer op straat. Een vrachtwagenchauffeur die er parkeerde zag hem zitten en nam hem mee.   

“Ik breng je naar Duitsland, een schoon land met weinig besmettingen waar we vast een nieuw baasje voor je vinden. Je bent een mooie hond dus ik zal denk ik een goede prijs voor je kan vangen. Hier in België vallen de meeste doden en ze doen maar wat.” De hond wist niet waar hij het over had maar Duitsland had hij soms voorbij horen komen. Sommige varkens van de boer werden aan Duitsland verkocht. Gezien de naam zou het ook wel een land zijn. Bij de grens werd de vrachtwagen tegengehouden en de chauffeur moest allerlei formulieren laten zien. Ze wilden de inentingspapieren van de hond zien maar de chauffeur wist de douanemensen ervan te overtuigen dat hij die thuis had laten liggen. Ze mochten doorrijden. De hond vond het heerlijk om op de hoge stoel naast de chauffeur naar buiten te kijken. Het voelde koninklijk. Toen ze ergens gingen lunchen kreeg hij water en een worstenbroodje. Wat een geluksvogel was hij. De chauffeur reed naar huis en sloot de hond op in een geitenhok. Het was een beetje klein en stonk naar urine maar dit was vast tijdelijk tot zijn nieuwe hok klaar was.

De volgende dag kwamen er mensen naar hem kijken en ze gaven geld aan de chauffeur. Hij kreeg een nieuwe halsband om en een muilkorf. Dat was nog nooit gebeurd. Hij kon de gezichten van de kopers niet zien want iedereen had mondkapjes voor. Het viel hem op dat ze voortdurend hun handen wasten. Die Duitsers waren inderdaad heel netjes. Maar waarom moest hij een hondenmasker op? Het was gemaakt van leer en ijzer en zat heel onplezierig. Hij probeerde het af te doen, maar het zat stevig met riempjes op zijn hoofd vastgemaakt. Hij probeerde te blaffen maar zelfs dat lukte niet. Het was net alsof hij niets meer mocht zeggen. Zijn nieuwe baas nam hem mee naar een groot stuk land waar een schuur op stond. Eerst moest hij 40 dagen in quarantaine maar na een week vonden ze het wel genoeg afzondering. Hij was kerngezond. Hij werd weer aan een ketting vastgemaakt maar hij zag dat het niet mogelijk was om los te komen. De ketting zat in een grote ijzeren lus vast die in beton was gegoten. Behalve heel netjes waren de Duitsers ook erg degelijk. Hij moest mee naar een dierenarts en kreeg een paar spuiten tegen allerlei hondenziektes waar hij nog nooit van gehoord had. “In deze tijd kun je niet voorzichtig genoeg zijn,” had de dierenarts gezegd. Overdag moest hij de muilkorf aanhouden, ’s avonds ging de baas weg, ging zijn masker af, werd hij losgemaakt en moest hij het terrein bewaken. Hij kreeg op tijd eten en drinken en raakte gewend aan de nieuwe situatie. Eigenlijk was hij liever op de boerderij gebleven maar dat was zijn eigen schuld.
Op een nacht werd er door het hek geschenen en klommen er twee mannen overheen. Weer met bivakmutsen op, daar hield hij niet van en hij vloog op hen af. Ze vluchtten weg voordat hij hen te pakken had kunnen nemen. Het alarm begon te loeien en even later arriveerde de baas. Op videobeelden zag hij de actie van zijn hond en hij was zeer tevreden. Hij werd steeds slordiger in het vastmaken overdag en de hond kon vrij over het terrein bewegen. Ook de muilkorf kreeg hij niet meer om. Hij was één keer buiten het hek geweest maar werd boos teruggefloten.

Dit was niet het leven waar hij van gedroomd had toen hij wegliep. Hij verlangde naar een teefje en eigen jongen die hij alles kon leren over een hondenleven. Hij had een vrouwtje gezien aan de andere kant van de straat maar durfde er niet naar toe te gaan, bang dat hij weer aan de ketting moest. Maar tot zijn grote vreugde kwam de hond op een namiddag naar hem toegelopen en hij rook meteen dat ze er klaar voor was. Het was een heerlijk gevoel al werd dat wreed verstoord omdat het teefje werd weggejaagd net voordat hij zijn hoogtepunt bereikt had. Een paar dagen later zag hij haar weer, nu aan de lijn met haar bazin. Ze blafte naar hem en hij blafte vrolijk terug. “Ik woon aan de overkant, vierde huis na de grote dennenboom.” De vrouw trok haar hond mee voordat ze elkaar meer konden vertellen.
Sinds hij wist waar ze woonde had hij geen rust meer. Hij bedacht een plan om naar haar toe te kunnen, zonder dat hij straf zou krijgen. Een gat in het hek maakte hij in de komende weken wat groter totdat hij er zonder beschadigingen door heen kon kruipen. De dennenboom vond hij zonder problemen en zijn neus zei hem waar ze woonde. Een probleem was dat ze niet buiten in een hok sliep maar binnen op de bank. Hij liet een geurspoor achter zodat ze zou weten dat hij er geweest was. Ook verstopte hij een stukje worst dat hij gekregen had. De volgende avond lag er een bot op diezelfde plek en de worst was verdwenen. Ze had het begrepen. De dagen erna ging hij iedere avond bij haar langs. Op een avond begon ze te blaffen, haar baasje dacht dat ze moest plassen en liet haar los in de tuin. Zonder nog ergens over na te denken renden ze er samen vandoor, de vrijheid tegemoet. Ver van al die zaken die hij niet begreep. Ver van kettingen, muilkorven, bazen, injecties, quarantaine, bevelen en bivakmutsen. De toekomst was heerlijk.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laatste bericht

Het plan is om komende vrijdag te vertrekken naar de Dordogne en dan is er een eind gekomen aan ons 7 maanden durende verblijf hier. We kunn...