Tot hier en niet verder
De hond liep vrij over het boerenerf, het lange touw dat hem
ervan weerhield om de weg op te gaan voelde hij niet meer. Zijn hok dat tegen
het huis aan stond, was een gerieflijke plek waar iedere avond een volle bak
met eten werd neergezet. Water was er onbeperkt. Zijn leven leek overzichtelijk
en geregeld, toch voelde hij ergens onvrede. Een drang naar een avontuurlijk
leven. Er liepen kippen rond op het erf die van de ene op de andere dag werden opgesloten
in hun hok. Hij had gesignaleerd dat er een paar dood voor de ren lagen maar
dat gebeurde ook wel eens met de wilde konijnen, eens in de zoveel jaar. Hij
herinnerde zich dat omdat het hem dan lukte om een verzwakt exemplaar te
pakken. De kippen moest hij met rust laten, anders kreeg hij voor straf een dag
geen eten. Het feit dat de overgebleven kippen in hun ren moesten blijven verontrustte
hem, het verstoorde zijn regelmaat. Ook de varkens lagen niet meer door de
modder te rollen maar zaten binnen. Die avond kwam de baas naar buiten en
haalde het touw van zijn nek. Er voor in de plaats kwam een korte ketting, net
genoeg om anderhalve meter buiten het hok te lopen. Hij had met grote vragende
ogen omhoog gekeken maar de baas mompelde iets van: “Voor je eigen bestwil. We moeten
allemaal voorzichtig zijn.”
De eerste week was het ergste. Hij miste zijn dagelijkse
loopje naar het hek waar hij het teefje van de buren ontmoette. Nu hij vast zat
had zij een keer geprobeerd om naar hem toe te lopen maar ze was met veel
geschreeuw door de kinderen van de boer weggejaagd. Ze hadden zelfs kluiten
modder naar haar gegooid. Nu durfde ze niet meer en keek zelfs niet meer door het
hek, misschien zat ze ook wel opgesloten. Hij mistte de spelletjes met de
jongste dochter uit het gezin die nu met een grote boog om hem heen liep en
alleen af en toe haar hand opstak. Hij mistte de extra snoepjes die hij van de
vrouw kreeg omdat hij zo’n goede waakhond was. Waarom kreeg hij geen aai over
zijn bol? Zelfs het brengen van het eten was veranderd. Vroeger werd zijn bakje
neergezet en gewacht tot hij begon te eten. Meestal wensten ze hem een
smakelijke maaltijd toe. Nu werd het eten zonder woorden in een metalen bak gekwakt
en met een schop richting hok getrapt, net alsof ze bang waren om te dichtbij
te komen. Hij had toch geen besmettelijke ziekte? Het water werd van een
afstand met een slang in zijn waterbak gespoten.
Na de eerste week had hij nog het vertrouwen dat alles weer
gauw bij het oude zou zijn. Nog een weekje en dan kwam het lange touw
tevoorschijn en kon hij weer lopen en bewegen. Hij merkte dat zijn poten last
hadden van het feit dat hij zo weinig ruimte had. Ze werden strammer en
pijnlijk. Hij probeerde wel te strekken en te bukken maar dat verveelde snel,
dus hij liet het er maar bij. Na een week gebeurde er echter niets en de week
daarna nog niet.
Er kwam helemaal niemand meer door de poort terwijl het
vroeger een komen en gaan van mensen was geweest. De vrouw kwam naar buiten om
de was op te hangen maar er kon geen snoepje of aardig woordje meer van af. De
kinderen gingen niet naar school en waren de hele dag thuis. Maar niemand
bekommerde zich om hem, ze vermeden hem alsof hij niet bestond.
Een maand lang legde hij zich neer bij de situatie maar toen
er niets veranderde bedacht hij dat hij zelf iets moest ondernemen, anders kon
hij straks helemaal niet meer lopen. Hij probeerde om de ketting los te krijgen
maar het was onbegonnen werk om een van de ijzeren schakels door te bijten. De
enige mogelijkheid was om de pin waar de ketting aan vast zat los te trekken.
Hij kon hier alleen maar ‘s nachts aan werken want als ze hem bezig zouden zien
zou er zeker een extra sterke bevestiging worden aangebracht. Als het donker
was en iedereen binnen zat, rukte en trok hij aan zijn ketting en probeerde zo
min mogelijk geluid te maken. De eerste avond was de oudste zoon naar buiten
gekomen om te kijken wat dat voor herrie was. Hij had toen even met zijn
ketting geschud en de jongen ging naar binnen om te vertellen dat het de hond
maar was. Hij had nu een manier ontdekt die geen geluid voortbracht, hele korte
rukjes aan de ketting en de pin ging steeds verder uit het hout. Als hij moe
werd duwde hij de pin weer terug zodat ze niets zouden zien van zijn
ontsnappingspoging. Op de avond dat de pin losschoot besloot hij om nog een dag
te wachten zodat hij fris en uitgerust op pad kon gaan zo gauw de familie
binnenshuis zat.
De volgende avond regende het pijpenstelen en hij besloot
dat een dag meer of minder ook niets meer uitmaakte, de volgende avond zou het
gebeuren. Maar alsof de duvel ermee speelde, ze vergaten hem eten te brengen en
met een lege maag ging hij niet op weg. Nee, morgen ging hij echt weg. Gelukkig
kreeg hij die avond een dubbele portie eten omdat ze zich herinnerden dat ze
hem vergeten waren. Toch wel zorgzaam. Kon hij wel weggaan, wie moest er dan waken?
Aan de andere kant had hij niet voor niets al dat werk gedaan om de pin los te
wrikken. Hij ging. Op deze manier had zijn leven geen zin meer. Hij voelde zich
eenzaam, depressief en afgewezen. Hij wierp de volgende avond een blik in zijn
hok, misschien zou hij deze plek nooit meer zien. Misschien zou hij de familie
en de kinderen nooit meer zien. Een traan welde op en hij moest zich vermannen
om zachtjes richting poort te rennen. Maar zachtjes? Dat ging helemaal niet met
de ketting aan zijn nek die over de grond sleepte. Gelukkig keken ze allemaal
naar de TV en hoorden ze niets toen hij onder de poort doorkroop maar hij wist
dat hij ervoor moest zorgen dat de ketting snel van zijn nek ging.
Hij liep de hele dag door en viel doodmoe in slaap onder een
dicht bosje. Hij had honger en dorst. Op zoek naar eten lette hij niet goed op
en kon een oudere man hem zonder moeite aan de ketting vastpakken.
“Hé oude rakker, waar kom jij vandaan?” Dat zou moeilijk
zijn om uit te zoeken. Hij had geen naam om zijn nek en geen chip in zijn lijf.
Dat deed geen enkele boer.
“Je mag helemaal niet los lopen. Alle honden, katten, kippen
en noem het maar op moeten opgesloten worden. Als ze je vinden word je
doodgeschoten.”
Hij kon niet vragen waarom al die maatregelen genomen werden
maar besefte dat het er slecht met hem voorstond. Dan had hij misschien toch
maar beter aan de ketting kunnen blijven liggen op zijn vertrouwde erf met zijn
eigen hok.
“Maar ik zal je beschermen hoor,” ging de man verder. “We
gaan gauw naar huis en dan haal ik die rotzooi van je nek.”
Met een haakse slijper was de ketting snel doorgeslepen en
had hij eindelijk het gevoel dat hij vrij was. Die vrijheid was van korte duur
want nadat hij eten had gekregen moest hij met de man op stap. Ze gingen naar
een groep mannen die in het zwart gekleed waren met bivakmutsen op. Hij hield
er niet van als hij geen gezichten kon zien. Ze hadden doeken bij zich waar van
alles op geschreven stond en waar doodshoofden op geschilderd waren. Enge
doeken vond hij. Zijn nieuwe baas zei: “Als
ik zeg pak ze, dan ga je er naar toe en doet alsof je wil bijten. Of je bijt
echt, dat kan me niets schelen. Maar je maakt ze zo bang dat ze wegrennen.
Begrepen?”
Hij had nog nooit iemand gebeten en maar begreep dat hij nu
als valse hond door het leven moest gaan. Hij oefende een beetje door zijn lip
op te trekken en zijn tanden te laten zien. Zelfs de man schrok er een beetje
van. “Je bent toch niet echt een valse hond hè?”
Om hem bang te maken begon hij te grommen en trok hij zijn
lip nog verder naar boven zodat zijn scherpe tanden zichtbaar werden. De man deed een stapje naar achteren en de hond
maakte van de gelegenheid gebruik om er vandoor te gaan. Hij wilde niemand
bijten of bang maken, hij wilde alleen vrij zijn. De mannen in het zwart
probeerden hem nog te vangen, maar hij was ze te snel af.
“Ondankbare hond,” riep de man hem nog na maar hij rende zo
hard dat hij al snel niets meer van het gescheld hoorde.
Hij dacht na over alles wat hij gehoord had. Ophokken,
doodschieten, wat was er aan de hand in dit land. Hij wist dat de boerderij
niet zo heel ver van een ander land verwijderd was, ze hadden hem over de grens
gesmokkeld herinnerde hij zich. Naar welk land hij moest gaan wist hij niet. De
kinderen hadden het weleens over België. “Waarom luister je niet. Je spreekt
zeker Frans, je kunt wel zien dat je uit België komt.”
Het duurde drie dagen voordat hij een bordje België zag.
Eten had hij onderweg uit vuilnisbakken gestolen en water in een beekje
gedronken. Net voor hij bij de grens kwam kreeg hij vreselijke kramp in zijn
buik. Hij vluchtte onder een struik en leegde zijn darmen. Het voelde iets
beter maar hij was nog steeds niet de oude toen hij in het donker de grens
overstak. Vlak na de grens was een grote parkeerplaats waar alleen maar
vrachtwagens stonden. Aan het eind stond een tentje waar frites werden
verkocht. Na zijn diarree had hij honger gekregen, misschien was er daar wel
iets te eten te vinden. Hij rommelde in een vuilnisbak toen hij aan zijn nekvel
omhoog werd getrokken. “Wat zijn wij hier aan het doen? Rommel aan het maken?
Kom maar mee naar binnen dan krijg je een fatsoenlijke maaltijd.” Wat had hij
geluk. De boer was al zo’n goed baasje geweest en nu weer zo’n aardige man. Hij
werd de tent binnengebracht en kreeg een bord met heerlijk vlees en frites. Die
liet hij liggen, aardappelen was geen goed eten voor hem. Er waren niet veel
mensen binnen en iedereen zat ver van elkaar af. Als er nieuwe klanten binnen
kwamen kregen ze een klopje op de rug van de baas en zei hij lachend: “Afstand
houden, anderhalve meter weet je wel. Ze kunnen me nog meer vertellen.”
Hij kreeg een deken in de hoek van de keuken en ging
heerlijk slapen met een volle buik. Van zijn darmen had hij geen last meer. De
baas sliep in een soort opkamertje. Die nacht merkte de hond dat het niet goed
met de man ging. Hij kwam vaak uit bed om iets te drinken en hij hoestte
vreselijk. De volgende morgen toen hij de deur open deed viel hij bewusteloos
op de grond. De hond ging naar buiten en blafte totdat er iemand kwam kijken
wat er aan de hand was. Na enkele uren kwam er een ambulance kwam die hem
meenam. Het friteshok werd afgesloten en de hond stond weer op straat. Een
vrachtwagenchauffeur die er parkeerde zag hem zitten en nam hem mee.
“Ik breng je naar Duitsland, een schoon land met weinig
besmettingen waar we vast een nieuw baasje voor je vinden. Je bent een mooie
hond dus ik zal denk ik een goede prijs voor je kan vangen. Hier in België
vallen de meeste doden en ze doen maar wat.” De hond wist niet waar hij het
over had maar Duitsland had hij soms voorbij horen komen. Sommige varkens van
de boer werden aan Duitsland verkocht. Gezien de naam zou het ook wel een land
zijn. Bij de grens werd de vrachtwagen tegengehouden en de chauffeur moest
allerlei formulieren laten zien. Ze wilden de inentingspapieren van de hond
zien maar de chauffeur wist de douanemensen ervan te overtuigen dat hij die
thuis had laten liggen. Ze mochten doorrijden. De hond vond het heerlijk om op
de hoge stoel naast de chauffeur naar buiten te kijken. Het voelde koninklijk. Toen
ze ergens gingen lunchen kreeg hij water en een worstenbroodje. Wat een
geluksvogel was hij. De chauffeur reed naar huis en sloot de hond op in een geitenhok.
Het was een beetje klein en stonk naar urine maar dit was vast tijdelijk tot
zijn nieuwe hok klaar was.
De volgende dag kwamen er mensen naar hem kijken en ze gaven
geld aan de chauffeur. Hij kreeg een nieuwe halsband om en een muilkorf. Dat
was nog nooit gebeurd. Hij kon de gezichten van de kopers niet zien want
iedereen had mondkapjes voor. Het viel hem op dat ze voortdurend hun handen
wasten. Die Duitsers waren inderdaad heel netjes. Maar waarom moest hij een
hondenmasker op? Het was gemaakt van leer en ijzer en zat heel onplezierig. Hij
probeerde het af te doen, maar het zat stevig met riempjes op zijn hoofd
vastgemaakt. Hij probeerde te blaffen maar zelfs dat lukte niet. Het was net
alsof hij niets meer mocht zeggen. Zijn nieuwe baas nam hem mee naar een groot
stuk land waar een schuur op stond. Eerst moest hij 40 dagen in quarantaine maar na een week vonden ze het wel genoeg afzondering. Hij was kerngezond. Hij werd weer aan een ketting vastgemaakt
maar hij zag dat het niet mogelijk was om los te komen. De ketting zat in een
grote ijzeren lus vast die in beton was gegoten. Behalve heel netjes waren de
Duitsers ook erg degelijk. Hij moest mee naar een dierenarts en kreeg een paar
spuiten tegen allerlei hondenziektes waar hij nog nooit van gehoord had. “In
deze tijd kun je niet voorzichtig genoeg zijn,” had de dierenarts gezegd. Overdag
moest hij de muilkorf aanhouden, ’s avonds ging de baas weg, ging zijn masker
af, werd hij losgemaakt en moest hij het terrein bewaken. Hij kreeg op tijd
eten en drinken en raakte gewend aan de nieuwe situatie. Eigenlijk was hij
liever op de boerderij gebleven maar dat was zijn eigen schuld.
Op een nacht werd er door het hek geschenen en klommen er twee
mannen overheen. Weer met bivakmutsen op, daar hield hij niet van en hij vloog
op hen af. Ze vluchtten weg voordat hij hen te pakken had kunnen nemen. Het
alarm begon te loeien en even later arriveerde de baas. Op videobeelden zag hij
de actie van zijn hond en hij was zeer tevreden. Hij werd steeds slordiger in
het vastmaken overdag en de hond kon vrij over het terrein bewegen. Ook de
muilkorf kreeg hij niet meer om. Hij was één keer buiten het hek geweest maar
werd boos teruggefloten.
Dit was niet het leven waar hij van gedroomd had toen hij
wegliep. Hij verlangde naar een teefje en eigen jongen die hij alles kon leren
over een hondenleven. Hij had een vrouwtje gezien aan de andere kant van de
straat maar durfde er niet naar toe te gaan, bang dat hij weer aan de ketting
moest. Maar tot zijn grote vreugde kwam de hond op een namiddag naar hem
toegelopen en hij rook meteen dat ze er klaar voor was. Het was een heerlijk
gevoel al werd dat wreed verstoord omdat het teefje werd weggejaagd net voordat
hij zijn hoogtepunt bereikt had. Een paar dagen later zag hij haar weer, nu aan
de lijn met haar bazin. Ze blafte naar hem en hij blafte vrolijk terug. “Ik
woon aan de overkant, vierde huis na de grote dennenboom.” De vrouw trok haar
hond mee voordat ze elkaar meer konden vertellen.
Sinds hij wist waar ze woonde had hij geen rust meer. Hij
bedacht een plan om naar haar toe te kunnen, zonder dat hij straf zou krijgen.
Een gat in het hek maakte hij in de komende weken wat groter totdat hij er
zonder beschadigingen door heen kon kruipen. De dennenboom vond hij zonder
problemen en zijn neus zei hem waar ze woonde. Een probleem was dat ze niet
buiten in een hok sliep maar binnen op de bank. Hij liet een geurspoor achter
zodat ze zou weten dat hij er geweest was. Ook verstopte hij een stukje worst
dat hij gekregen had. De volgende avond lag er een bot op diezelfde plek en de
worst was verdwenen. Ze had het begrepen. De dagen erna ging hij iedere avond
bij haar langs. Op een avond begon ze te blaffen, haar baasje dacht dat ze
moest plassen en liet haar los in de tuin. Zonder nog ergens over na te denken
renden ze er samen vandoor, de vrijheid tegemoet. Ver van al die zaken die hij niet begreep. Ver van
kettingen, muilkorven, bazen, injecties, quarantaine, bevelen en bivakmutsen. De toekomst was heerlijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten